agruparse
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
agruparse |
agrupaba |
agrupado |
volledig |
agruparse
- a·gru·par·se
- wederkerend
- zich groeperen, zich verzamelen, zich als groep vormen
- [1] reunirse
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
agruparse |
agrupaba |
agrupado |
volledig |
agruparse