afrondden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·rond·den

Werkwoord

vervoeging van
afronden

afrondden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afronden
    • ...dat wij afrondden. 
    • ...dat jullie afrondden. 
    • ...dat zij afrondden. 
     Als we met drieduizend of meer waren, zoals op deze voorzomerse dag, deelde de politie de burgerlijke pers mee dat we met tweeduizend waren, wat de journalisten naar beneden toe afrondden zodat drieduizend mensen op straat er een paar honderd in de kolommen werden.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044633535