adar
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- adar
Woordherkomst en -opbouw
Zelfstandig naamwoord
adar
- (Jiddisch-Hebreeuws) twaalfde maand van het joodse jaar, in februari-maart (9×: Est. 3:7 +, Ezra 6:15); zesde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'adar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.