actualiseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·tu·a·li·seert

Werkwoord

vervoeging van
actualiseren

actualiseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van actualiseren
    • Jij actualiseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van actualiseren
    • Hij actualiseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van actualiseren
    • Actualiseert!