accuraat
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ac·cu·raat
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘nauwkeurig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1654 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | accuraat | accurater | accuraatst |
verbogen | accurate | accuratere | accuraatste |
partitief | accuraats | accuraters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
accuraat
- met grote nauwgezetheid uitgevoerd
- Dat is geen accurate weergave van de gang van zake.
- (statistiek) (in hoge mate) vrij van systematische fouten
- Deze meting is weliswaar accuraat, maar niet erg precies omdat de willekeurige fouten vrij groot zijn.
- (psychologie) nauwgezet en precies als karaktereigenschap van een persoon
- De dwangmatige vrouw zou je natuurlijk ook accuraat kunnen noemen.
- Deze man is én heel accuraat én heel flexibel, want hij weet zich altijd tot de kern van de zaak te beperken.
Gangbaarheid
- Het woord accuraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "accuraat" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Statistiek in het Nederlands
- Psychologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %