aarzele
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- aar·ze·le
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aarzelen |
aarzele
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aarzelen
- ... dat men aarzele.
vervoeging van |
---|
aarzelen |
aarzele