aanwonende
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanwonende (hulp, bestand)
Woordafbreking
- aan·wo·nen·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanwonende | aanwonenden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- mensen die aan een bepaalde straat, weg of water wonen
- ▸ Toeristen met een eigen boot mogen vanaf vrijdag niet meer zomaar door het toeristische dorp Giethoorn varen. De grachten zijn in de weekeinden en tijdens de zomervakantie overdag alleen toegankelijk voor aanwonenden, beroepsvaart en verhuurboten. Met die maatregel wil burgemeester Rob Bats gezondheidsrisico’s door het coronavirus in het soms uitpuilende dorp voorkomen.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord aanwonende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Water van Giethoorn wordt exclusief voor wie betaalt” (28 mei 2020), De Telegraaf