aanwonende

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wo·nen·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanwonende aanwonenden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aanwonendev / m

  1. mensen die aan een bepaalde straat, weg of water wonen
     Toeristen met een eigen boot mogen vanaf vrijdag niet meer zomaar door het toeristische dorp Giethoorn varen. De grachten zijn in de weekeinden en tijdens de zomervakantie overdag alleen toegankelijk voor aanwonenden, beroepsvaart en verhuurboten. Met die maatregel wil burgemeester Rob Bats gezondheidsrisico’s door het coronavirus in het soms uitpuilende dorp voorkomen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 1 juni 2022 Weblink bron “Water van Giethoorn wordt exclusief voor wie betaalt” (28 mei 2020), De Telegraaf