aanvatte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vat·te

Werkwoord

vervoeging van
aanvatten

aanvatte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aanvatten
    • ... dat ik aanvatte. 
    • ... dat jij aanvatte. 
    • ... dat hij, zij, het aanvatte. 
vervoeging van
aanvatten

aanvatte

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanvatten
    • ... dat men aanvatte. 

Gangbaarheid