aanvange
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- aan·van·ge
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanvangen |
aanvange
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanvangen
- ... dat men aanvange.
vervoeging van |
---|
aanvangen |
aanvange