aanstote
Nederlands
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
- aan·sto·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanstoten |
aanstote
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanstoten
- ... dat men aanstote.
vervoeging van |
---|
aanstoten |
aanstote