aanschiet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·schiet

Werkwoord

vervoeging van
aanschieten

aanschiet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschieten
    • ... dat ik aanschiet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschieten
    • ... dat jij aanschiet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanschieten
    • ... dat hij aanschiet. 

Gangbaarheid