aanraakt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·raakt

Werkwoord

vervoeging van
aanraken

aanraakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanraken
    • ... dat jij aanraakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanraken
    • ... dat hij aanraakt. 

Gangbaarheid