aannam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·nam

Werkwoord

vervoeging van
aannemen

aannam

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aannemen
    • ... dat ik aannam. 
    • ... dat jij aannam. 
    • ... dat hij, zij, het aannam. 
     Maar de kokkinnen bij de bouw van de Spoorlijn Bergen waren anders dan Britta, zijn verhuurster en, naar hij aannam, de eigenaresse van het houten huisje aan de rivieroever.[1]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142