aanloopleren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·loop·le·ren
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

aanloopleren

  1. kennis of vaardigheden vooraf aanleren, als voorbereiding van mogelijks zwakkere leerlingen; het vooraf aanbieden van lesstof voordat deze in de klas wordt behandeld als voorbereiding op de les
    • Wegens de coronacrisis onderzoekt de onderwijscommissie hoe we gebruik kunnen maken van aanloopleren. 
Hyperoniemen

Gangbaarheid