aanbad
Uiterlijk
- aan·bad
vervoeging van |
---|
aanbidden |
aanbad
- enkelvoud verleden tijd van aanbidden
- Ik aanbad.
- Jij aanbad.
- Hij, zij, het aanbad.
- Ik aanbad.
- Het woord aanbad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.