bnp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Bruto Nationaal Product gecorrigeerd naar koopkracht per inwoner, in euro's 2003      Minder dan 1.000      1.000 - 2.500      2.500 - 5.000      5.000 - 10.000      10.000 of meer      Onbekend
Uitspraak
Woordafbreking
  • bnp
Woordherkomst en -opbouw
  • afkorning van bruto nationaal product
enkelvoud meervoud
naamwoord bnp bnp's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bnpo

  1. (economie) bruto nationaal product: alles wat verdiend wordt door de staatsburgers van een land
    • Struikelblok is het bezuinigingstempo dat Griekenland moet aanhouden, om in 2019 een primair begrotingsoverschot (zonder rentelasten) van 3,5 procent te halen. Eerder werd afgesproken dat in dat jaar 1 procent (van het bnp) minder zou worden besteed aan pensioenen en dat de belastingen in 2020 met 1 procent omhoog gaan. Volgens het Griekse dagblad Kathimerini zou het Internationaal Monetair Fonds (IMF), een van de geldschieters, dit niet realistisch vinden. Het IMF wil pas meebetalen als er grotere offers worden gedaan.[1] 
    • De leden overruleden de partijtop wel nipt bij het programmapunt over defensie-uitgaven. Het CDA zal nu niet langer louter "streven naar" het Europees gemiddelde van 1,43 procent van het bnp, maar moet het ook daadwerkijk halen van de leden. Nu geeft Nederland 1,1 procent van bnp aan defensie uit.[2]  
Vertalingen

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Stéphane Alonso 6 april 2017
  2. NRC 14 januari 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be