16-jarig
Uiterlijk
- 16-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 16-jarig |
verbogen | 16-jarige |
partitief | 16-jarigs |
16-jarig
- 16 jaren durend
- Gedurende dit 16-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 16 jaar
- Een 16-jarig meisje heeft de wedstrijd gewonnen.
- Het woord 16-jarig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.