Naar inhoud springen

Uit WikiWoordenboek
Schrijfwijze
  • IPA: \to.ko.ɾo\, [to̞ko̞ɾo̞]

  1. plaats
    «あのにいる?»
    Wie staat er bij dat raam? (Letterlijk: Wie staat er op de plaats van dat venster?)
  2. situatie
    «映画行くところだった。»
    Ik stond op het punt de film te gaan zien. (Letterlijk: Ik was in de situatie om naar de film te gaan.)
  1. 所で trouwens
  2. 所々 hier en daar
  3. 所所 hier en daar
  1. 場所 plaats
  2. 所在 waar iemand is
  3. 台所 keuken
  4. 住所 woonadres
  5. 近所 in de buurt
  6. 名所 beroemde plaats
  7. 便所 toilet
  8. 事務所 kantoor