обитавши

Uit WikiWoordenboek

Russisch

Uitspraak
  • IPA: /ɐbʲɪˈtafʂɨ/
Woordafbreking
  • о·би-та́в-ши

Deelwoord

обитавши

  1. bijwoordelijk verleden deelwoord van обитать (onvoltooid aspect):
    gewoond hebbend, wonend; terwijl zij bewoonden
Synoniemen
Verwante begrippen