zonneklep

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] ijs etend jongetje met zonneklep
[2] zonneklep in auto
Woordafbreking
  • zon·ne·klep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zonneklep zonnekleppen
verkleinwoord zonneklepje zonneklepjes

Zelfstandig naamwoord

de zonneklepv / m

  1. klep, die met een soort haarband op het hoofd wordt gedragen, zodat de zon niet in de ogen kan schijnen
    • De behaaglijke maart-zon verwarmt de terrassen op de Grote Markt in Den Haag. Korte mouwen, zonneklepjes, grote modieuze zonnebrillen en een paar bleke kuiten. Maar rokjes? Ze zijn er nog niet. En op de boulevard van Scheveningen lopen zelfs enkele stelletjes met dichtgeritste winterjassen aan.[2] 
  2. voorziening in bijvoorbeeld een auto om er voor te zorgen dat de zon niet in je ogen schijnt
    • De chauffeur uit Diphoorn, die lichtgewond raakte, stelt dat hij de trein niet heeft gezien en met lage snelheid reed. ,,Ik had geen haast en wilde niet even vlug voor de trein langs.” Hij verklaarde tegen de kantonrechter dat hij goed had gekeken bij het oversteken. De weersomstandigheden vond hij wel lastig. Het was gestopt met regenen en er hing een laagstaande zon. Maar het zicht was volgens hem voldoende. Daarom droeg hij geen zonnebril en waren de zonnekleppen van de melkwagen niet naar beneden.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf NIELS KALKMAN 29 mrt. 2017
  3. de Telegraaf 20 nov. 2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be