zomerslaap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zomerslaap bij slakken
Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·slaap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerslaap zomerslapen
verkleinwoord zomerslaapje zomerslaapjes

Zelfstandig naamwoord

de zomerslaapm

  1. periode van inactiviteit in de zomermaanden
     De commissaris sloot zijn toespraak af met de hartenkreet 'weg met de vakantiespreiding'. Volgens hem is het niet meer van deze tijd dat de BV Nederland van begin juli tot begin september in een grote zomerslaap is gedompeld.[2]
     Na een zomerslaap van een maandje of vier begint vanavond de Champions League weer.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “'Ga allemaal tegelijk op vakantie'” (11-01-2013), Tubantia
  3. Bronlink Weblink bron “Sport van vandaag: Champions League en EK honkbal” (10-01-2017), Tubantia