zoent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoent

Werkwoord

vervoeging van
zoenen

zoent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoenen
    • Jij zoent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zoenen
    • Hij zoent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zoenen
    • Zoent!