zat uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zat uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzitten

zat uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitzitten
    • Ik zat uit. 
    • Jij zat uit. 
    • Hij, zij, het zat uit. 


Gangbaarheid