wintertenen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

wintertenen
Uitspraak
Woordafbreking
  • win·ter·te·nen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord - wintertenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wintertenenmv

  1. jeukende zwelling van tenen en-of vingers in de winter
    • Nooit meer wintertenen. Leve de vloerverwarming! [1] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. NRC Rian van Damme 24 december 2010
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be