werk samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenwerken

werk samen

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenwerken
    • Ik werk samen. 
  2. gebiedende wijs van samenwerken
    • Werk samen! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenwerken
    • Werk je samen? 


Gangbaarheid