wegkapitein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·ka·pi·tein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wegkapitein wegkapiteins
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wegkapiteinm

  1. (sport) (wielrennen) ervaren wielrenner die de kopman of de ploegleider helpt door onderweg leiding te geven aan de andere leden van een wielerploeg
    • Hij wijst op de lege zitplaatsen bij ons aan tafel. „Daar zit een Kruijswijk, daar een Froome of een Museeuw. Ieder goed voor een miljoen. En daaromheen zitten dan jongens met contracten van 30.000 euro.” Daar een team van maken, dat was zijn kracht. Op de fiets als wegkapitein, aan tafel als gangmaker. [2]
  2. lid van een groep fietsers die de weg weet en daarom voorop rijdt
    • In België fietsen wij in mei elk jaar gedurende vier dagen duizend kilometer ten voordele van Kom Op Tegen Kanker. (→) Af en toe raadpleegde ik mijn smartphone en trotseerde ik de banbliksems van de blonde vrouwelijke wegkapitein die voor me reed. Een harde tante zonder mededogen. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen