weerlegt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- weer·legt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
weerleggen |
weerlegt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerleggen
- Jij weerlegt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weerleggen
- Hij weerlegt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van weerleggen
- Weerlegt!