voordoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·doen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voordoen
deed voor
voorgedaan
onregelmatig volledig

Werkwoord

voordoen

  1. overgankelijk bij wijze van voorbeeld laten zien hoe iets gedaan hoort te worden
    • Hij had het enige keren voorgedaan, maar ze kreeg het niet voor elkaar. 
  2. wederkerend zich ~: komen te gebeuren, zich aandienen
    • Wat er zich daar heeft voorgedaan zal de betrokkenen nog lang heugen. 
    • De wethouder stelt dat er extra geld is gereserveerd om de eikenprocessierups te bestrijden en om te voorkomen dat evenementen niet of zeer beperkt door kunnen gaan zoals vorig jaar. “De hotspots zijn in beeld en Gildebor staat klaar waar nodig. Veel zal afhangen van de weersomstandigheden en de mate van de plaag. Als het warmer is zal de rupsenplaag zich eerder voordoen.” [1] 
     Of een gesneuvelde marineofficier een rouwende verloofde of een rouwende vrouw achterliet, maakte niet uit, mocht het ergste zich voordoen.[2]
  3. wederkerend zich ~ als: impersoneren, een bepaalde identiteit voorwenden
    • Hij had zich voorgedaan als een rijke investeerder. 
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia Gerard Smink 22-04-19 Hengelose wethouder: ‘Geen nestkastjes in openbaar groen’
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be