vlaggenstok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vlag met vlaggenstok
Uitspraak
Woordafbreking
  • vlag·gen·stok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vlaggenstok vlaggenstokken
verkleinwoord vlaggenstokje vlaggenstokjes

Zelfstandig naamwoord

de vlaggenstokm

  1. staaf waaraan men een vlag kan bevestigen
    • Ook die dag herinnert de Cubaan zich haarscherp. „We gingen naar de ambassade om foto’s te nemen bij het hijsen van de Amerikaanse vlag”, zegt hij. Die vlag hangt nu eenzaam naast tientallen lege vlaggenstokken. Gedurende de afwezigheid van een Amerikaanse ambassade wapperde aan iedere stok een Cubaanse vlag voor het leegstaande gebouw. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Floor Boon 19 maart 2016
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be