vervolmaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vol·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van volmaken met het voorvoegsel ver- (het verschil tussen volmaken en vervolmaken is wel erg subtiel)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervolmaken
vervolmaakte
vervolmaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

vervolmaken [1]

  1. overgankelijk geheel afmaken, perfect maken
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen