verhuist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·huist

Werkwoord

vervoeging van
verhuizen

verhuist

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verhuizen
    • Jij verhuist. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verhuizen
    • Hij verhuist. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verhuizen
    • Verhuist!