verantwoordelijkheidsbesef
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·ant·woor·de·lijk·heids·be·sef
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van verantwoordelijkheid zn en besef zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verantwoordelijkheidsbesef | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het verantwoordelijkheidsbesef o
- het zich realiseren wat de eigen plichten zijn
- ▸ Toen ik na de voorstelling naar hen toe ging, klaar om een donderpreek af te steken over verantwoordelijkheidsbesef, professionaliteit en respect voor de toneelkunst, zag ik echter dat ze net zo verbijsterd waren als ik.[2]
- ▸ "Baudet doet zijn eerdere uitspraken daarna als satire af", zegt Gruijters. "Dat getuigt van weinig verantwoordelijkheidsbesef."[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord verantwoordelijkheidsbesef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)“Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium , ISBN 9789057598500
- ↑ Weblink bron Barbara Terlingen“Groen licht CDA Brabant voor coalitie met FvD, maar 'onder strenge voorwaarden'” (30-04-2020), NOS