valt samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • valt sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samenvallen

valt (…) samen

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvallen
    • Jij valt samen. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van samenvallen
    • Hij valt samen. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van samenvallen
    • Valt samen! 

Gangbaarheid