uitschotlaag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·schot·laag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitschotlaag uitschotlagen
verkleinwoord uitschotlaagje uitschotlaagjes

Zelfstandig naamwoord

de uitschotlaagv / m

  1. (waterbeheer) laag rijsbossen, die verder in het water reikt dan de daarvoor gelegde laag, bij het uitvoeren van bleeslaag of baardwerk
     De (rijshout-)bossen worden zoover over elkaar gelegd, m.a.w. men schiet de bossen zoover vooruit, als in verband met de stroomsterkte en het draagvermogen der uitschotlaag wenschelijk is. Hoemeer men de bossen uitschiet, dus minder over elkaar laat lippen, des te dunner wordt de uitschotlaag en des te minder drijfvermogen zal deze bezitten. Men moet om behoorlijk over de uitschotlaag te kunnen loopen, een voldoend aantal rijsbossen daarin verwerken.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    L.G. van Breen
    “Hollands'rijshout” (1920), Oosterbaan en Le Cointre, Goes, p. 92