uitlopend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lo·pend

Werkwoord

vervoeging van: uitlopen
verbogen vorm: uitlopende

uitlopend

  1. onvoltooid deelwoord van uitlopen
stellend
onverbogen uitlopend
verbogen uitlopende
partitief uitlopends

Bijvoeglijk naamwoord

uitlopend

  1. eindigend
    • Cindy had een prinsessenjurk in haar hoofd, met een strak lijfje en wijd uitlopende rok. [1] 
  2. ergens vandaan lopend
    • De wind stond gisteren volgens ervaren kitesurfers ‘pal op het zuidelijk havenhoofd’. Dit is één van de twee in zee uitlopende pieren vanaf de haven van Scheveningen. [2] 
    • Mané raakte met een onbesuisde trap de uitlopende Braziliaan vol op de kaak. Het leverde Mané een rode kaart op. Manchester City rekende vervolgens vakkundig af met de tien overgebleven spelers van Liverpool: 5-0. [3] 
  3. langer wordend; te lang wordend
    • “Voor de deelnemers is dit heel zuur, dat beseft het bestuur zich heel goed, maar het uitlopende tijdschema en het aantal deelnemers waarvoor dit evenement georganiseerd moet worden staan niet in verhouding”, laat voorzitter Berto Plomp weten via social media. [4] 
  4. van planten dat ze weer beginnen groen te worden
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Tubantia Jette Pellemans 11-01-17 Trouwjurk te koop: nooit gedragen!
  2. Tubantia Marcia Nieuwenhuis en Yamilla van Dijk 09-12-18 Lichaam gevonden van vermiste vader die met dochter ging kiten: ‘zeer pijnlijke situatie’
  3. Tubantia Bert van der Linden 10-09-17 Mané betuigt spijt op Instagram voor onbesuisde trap
  4. Tubantia Ferry de Goeijen 15-06-18 Hellendoorn schrapt rally met legendarische auto’s