tuinplant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tuin·plant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuinplant tuinplanten
verkleinwoord tuinplantje tuinplantjes

Zelfstandig naamwoord

de tuinplantv / m

  1. (plantkunde) gewas dat men om zijn uiterlijk laat groeien om het huis of in parken en andere verblijfsgebieden buiten
     Inheemse planten kom je niet zo vaak tegen in tuincentra. De meeste aangeboden tuinplanten zijn veredeld of exotisch. Dit betekent dat ze zijn aangepast om bijvoorbeeld extra grote bloemen te krijgen, eerder te bloeien of uit het buitenland komen.[2]
     Dan pakken we de tuinplantjes die we hebben gekocht en lopen naar het huis van haar nieuwe buren.[3]
     Rode en roze vlambloemen mengen in de natuur niet doordat vlinders liever bloemen van één kleur bezoeken. (…) Biologen van Duke University hebben dat aangetoond bij vlambloemen, in de wandeling ook vaak flox genoemd. Als tuinplant zijn ze in allerlei wit-roze-rode mengvarianten te koop.[4]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 augustus 2021 Weblink bron
    Anne Wieggers
    “Voor iedere situatie is wel een inheemse plant te vinden” (1 augustus 2019) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 7 augustus 2021 Weblink bron
    Jannetje Koelewijn
    “Op bezoek bij de Syrische buren” (22 juli 2016) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 7 augustus 2021 Weblink bron “Vlinders houden de roze en rode floxen gescheiden” (6 februari 2012) op nrc.nl op Wikipedia