troostrijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • troost·rijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen troostrijk troostrijker troostrijkst
verbogen troostrijke troostrijkere troostrijkste
partitief troostrijks troostrijkers -
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

troostrijk

  1. van iets dat het een bedroefde, treurige, verdrietige stemming wat milder doet worden
     Onder de nieuwsgierige blikken van de mannen bij de sluis en de vrouwen die samenklitten bij de kruidenier verstrakten haar schouders. Ze ontspande weer in het zicht van het bos. De robuuste bomen waren troostrijk gezelschap. Het mos veerde onder haar voeten en de rottende bladeren roken vreemd lekker, in tegenstelling tot de geur van het najaar die in de Haagse straten hing.[1]
     Want waar is kunst voor? Kunst laat zien dat dingen altijd weer veranderen. Niks blijft hetzelfde. En dat is heel erg troostrijk in onze wereld. We hebben te maken met vluchtelingen en al dat gedoe wat heel vreselijk is. Maar we weten ook dat de menselijke geest de kracht heeft om dingen te veranderen. Dat is wat kunstenaars laten zien. Het is eigenlijk de enige opdracht: je moet het zo maken dat de mensen zeggen: 'Goh, wat zie ik nou weer?' Dat is wat kunst is. Dat vind ik een troostrijke gedachte in deze miserabele wereld."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 januari 2022 Weblink bron “Opwinding: eigenzinnige comeback van Fuchs in Stedelijk” (26-05-2016), NOS