tongen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ton·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tongen
tongde
getongd
zwak -d volledig

Werkwoord

tongen

  1. inergatief tongzoenen
enkelvoud meervoud
naamwoord - tongen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tongenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tong
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (straalvinnigen) familie Soleidae op Wikispecies in de orde van de Platvissen (Pleuronectiformes op Wikispecies)

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen