timmert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tim·mert

Werkwoord

vervoeging van
timmeren

timmert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren
    • Jij timmert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren
    • Hij timmert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van timmeren
    • Timmert!