tegenover

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·over
Woordherkomst en -opbouw

Voorzetsel

tegenover

  1. aan de overzijde van
    • Tegenover de supermarkt staat een bankgebouw. 
     Dit alles zou ik geneigd zijn positief te beoordelen. Daar staat echter tegenover dat deze vaas met plastic bloemen reden geeft tot zorgen met betrekking tot de affiniteit die de nieuwe eigenaar heeft met onze tradities. Maar ik wil u niet met mijn bekommeringen vervelen. We zijn er. Dit is kamer 17, de suite die ik voor u op orde heb laten brengen.[2]
  2. met betrekking tot
     Ik voelde me een beetje opgelaten tegenover de medewerkers van het postkantoor.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     tegenover  
 persoonlijk     ertegenover  
aanwijz.   nabij     hiertegenover  
  veraf     daartegenover  
  vragend/betrekk.     waartegenover  

tegenover

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord (tegenoverstellen)
    • Hij stelde daar wel iets tegenover. 
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    • Het bankgebouw staat er schuin tegenover. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen