subelatief

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sub·ela·tief
enkelvoud meervoud
naamwoord subelatief subelatieven
verkleinwoord subelatiefje subelatiefjes

Zelfstandig naamwoord

subelatief

  1. (grammatica) een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het bijwoord onderuit uitgedrukt wordt: een beweging die de onderzijde van iets anders verlaat

Gangbaarheid