grammatica

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gram·ma·ti·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘spraakkunst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1500 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord grammatica grammatica's
verkleinwoord grammaticaatje grammaticaatjes

Zelfstandig naamwoord

de grammaticav

  1. (taalkunde) een systeem van regels en principes voor het schrijven en spreken van een taal
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

grammatica v

  1. (grammatica) grammatica


Reto-Romaans

Zelfstandig naamwoord

grammatica v

  1. (grammatica) grammatica