struikelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- strui·kelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
struikelen |
struikelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struikelen
- Jij struikelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struikelen
- Hij struikelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van struikelen
- Struikelt!