strooier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zoutstrooier
Uitspraak
Woordafbreking
  • strooi·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strooier strooiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de strooierm

  1. een apparaat waarmee men een bepaalde stof over iets anders kan verdelen door te strooien
    • Er wordt dan wel veel gestrooid, maar twee derde denkt dat strooizout voor een vals gevoel van veiligheid zorgt. „En zoab laat het zout wegsijpelen.” Maar ook complimenten voor de strooiers: „Ze doen het toch maar voor ons.”[2] 
  2. een persoon die iets verspreidt
    • Nausicaa Marbe hekelt in haar column de ramadanwens die premier Rutte gisteren op Twitter plaatste. ,,Rutte is anders geen gretige strooier met religieuze feestwensen. Slechts een nieuwjaarswens verlaat het Torentje."[3] 
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 10 jan. 2017
  3. de Telegraaf Nausicaa Marbe 19 jun. 2015
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be