stoelzitting
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stoel·zit·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stoelzitting | stoelzittingen |
verkleinwoord | stoelzittinkje | stoelzittinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de stoelzitting v
- deel van een stoel waarop de gebruiker kan zitten
- ▸ Ze bleven allebei met hun kont boven de stoelzitting hangen, de leuningen omklemmend tot hun knokkels er wit van zagen.[2]
- ▸ De vereniging Ambachten van Vrogger en Noew uit Hellendoorn demonstreert oude ambachten in klederdracht. Hans Pronk is bezig met een stoelzitting. 'Ik weef de stoel. Webbing noemen ze het ook wel in het Engels.'[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord stoelzitting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Darten met hooivork op 'n Tip” (25-07-2008), Tubantia