spurter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spur·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spurter | spurters |
verkleinwoord | spurtertje | spurtertjes |
Zelfstandig naamwoord
de spurter m
- (sport) iemand die goed kan sprinten
- Voormalige Milram-teambaas Gerry van Gerwen vertelt daarin dat zijn spurter Erik Zabel een 'kleptomaan' was.[1]
- Wouter Wippert (27) is in alles een typische sprinter: imposant gespierde bovenbenen, voor de duvel niet bang en niet op z'n mondje gevallen. .... De Twentse spurter moest vaak lang wachten op een volgende koers, waarin de ploeg ook nog eens van start ging zonder een echt strijdplan.[2]
- Met de gouden kilometer in zicht verhoogde het peloton de snelheid en de nervositeit groeide, ook nadien. Op dik 10 kilometer van de meet leidde dat tot een stevige valpartij, slachtoffers waren onder meer Stijn Devolder en Magnus Cort Nielsen. De Deense spurter van Astana keerde wel verrassend snel terug in het peloton.[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord spurter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spurter" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Tubantia Ad Pertijs 16-03-18 'Erik Zabel was een kleptomaan'
- ↑ Tubantia Ralph Blijlevens 13-01-18, Wouter Wippert, buitenbeentje in Hollandse ploeg
- ↑ de Standaard 23/05/2018 rahe André Greipel snelt naar de zege in eerste rit Ronde van België
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be