sprinttitel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprint·ti·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sprinttitel sprinttitels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sprinttitelm

  1. (sport) het zich de kampioen mogen noemen op de korte afstand
     Otterspeer verovert Nederlandse sprinttitel en ticket voor WK[1]
     Herzog verovert Europese sprinttitel; Leerdam vierde[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 13 november 2022 Weblink bron
    NOS Schaatsen
    “Otterspeer verovert Nederlandse sprinttitel en ticket voor WK” (Zondag 27 januari 2019, 18:52), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 13 november 2022 Weblink bron
    NOS Schaatsen
    “Herzog verovert Europese sprinttitel; Leerdam vierde” (Zondag 13 januari 2019, 12:51), NOS