spoorwegarbeider

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoor·weg·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spoorwegarbeider spoorwegarbeiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de spoorwegarbeiderm

  1. (beroep) iemand die een lage functie heeft bij de spoorwegen
     De uit een geslacht van spoorwegarbeiders stammende Tiverzins waren reislustig en doorkruisten met hun dienstpassen gratis heel Rusland.[2]
     Volgens spoorwegbeheerder Infrabel is de zone waar de aanrijding gebeurde alleen toegankelijk voor spoorwegarbeiders.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396
  3. Bronlink geraadpleegd op 6 april 2022 Weblink bron “Kleuter (5) doodgereden in treintunnel Antwerpen” (07 feb. 2022), De Telegraaf