speelt gelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speelt ge·lijk
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
gelijkspelen

speelt (…) gelijk

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkspelen
    • Jij speelt gelijk. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gelijkspelen
    • Hij speelt gelijk. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van gelijkspelen
    • Speelt gelijk! 

Gangbaarheid