snakkede

Uit WikiWoordenboek

Deens

Woordafbreking
  • snak·ke·de

Werkwoord

snakkede

  1. verleden tijd van snakke


Noors

Woordafbreking
  • snak·ke·de
Naar frequentie 6237

Bijvoeglijk naamwoord

snakkede, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van snakket

snakkede, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van snakket
Synoniemen